Zijn opkomst, bloei en ondergang

De abdij van Cluny en ook de nog iets verder gelegen internationale oecumenische kloostergemeenschap Taizé (waar ik ooit als jongere in 1980 was geweest) was net ‘een brug te ver’ te ver voor onze reis naar de Bourgogne. Maar voor het belang van deze abdij in de geschiedenis van Bourgondië, volgt hier toch een beschrijving van zijn opkomst, bloei en ondergang. Tijdens de 10e eeuw ontstaat en bloeit er in Cluny in het bisdom Macon een kloosterhervormingsbeweging op basis van de strenge regel van Benedictus. De benedictijnenabdij van Cluny, gesticht op 11 september 910 door Berno (abt van het benedictijner klooster in Baume-les-Messieurs) had een uitzonderlijke invloed op Europa, zowel op politiek, artistiek als religieus vlak. [1] Velen volgden zijn voorbeeld en schonken landerijen en geld aan de kloosterorde. Schenkingen hadden het karakter van een wissel op de toekomst. ‘Date et datibur vobis: Geeft, en u zal gegeven worden,’ zegt het Evangelie van Mattheus (7:7).
Met de zorg voor het zielenheil van de overledene voelde de orde de tijdgeest feilloos aan. De opmars van Cluny vond plaats rond de eerste millenniumwisseling na de geboorte en kruisdood van de Heiland. Historici kibbelen over de vraag of die bezwangerd was van eschatologische verwachtingen. Sprak Johannes in het Boek Openbaring immers niet van de duizend jaren die voorbijgaan, voordat Satan uit de kerker zou worden vrijgelaten (Openbaring 20:7)? Hoewel Paulus in de eerste brief aan de Thessalonicenzen daartegen inbracht dat de Jongste Dag zich zal aandienen als een dief in de nacht (1 Thess. 5:2) was de cluniacenzer liturgie doordrenkt van het einde der tijden en de wederkomst van de Heiland.
Het godsbeeld was majestueus. Christus zou als een Rechtvaardige Rechter der Wrake wederkeren om de bokken van de schapen te scheiden. Allerzielen, de door abt Sint-Odilo (994-1048) ingestelde gedachtenis aan de gestorvenen (op 2 november) na de dag van Allerheiligen, was op de eerste plaats een meditatie op het Laatste Oordeel. In de cluniacenzer liturgie van Allerzielen stond de aartsengel Michaël centraal, de drakendoder van de Apocalyps, die met zijn engelen ‘de oude slang, die Duivel en Satan heet’ (Openbaringen 20:2) weet te verslaan. De middeleeuwse monnik en geschiedschrijver Radulfus Glaber zag in Cluny een afspiegeling van het Hemelse Jeruzalem. De monniken ‘wijden zich met zoveel waardigheid, vroomheid en eerbied aan de dienst, dat zij meer op engelen dan op mensen gelijken’, schrijft hij in zijn Historiae.

Als spirituele hoofdstad en abdij getuigt Cluny, zelfs zonder zijn grote abdijkerk, van de grootsheid van de monastieke hervormingsbeweging van de Middeleeuwen. Cluny was opgericht in reactie op de toenemende decadentie in de benedictijner kloosters. De orde gaf aanvankelijk een goed voorbeeld door de regels van de heilige Benedictus na te leven. Maar ze gaven een heel eigen draai aan de regel. Zo legde Benedictus van Nursia voor zijn monniken van Monte Casino destijds de plicht tot arbeid op; ledigheid is immers des duivels oorkussen. Maar voor de rijkeluiszonen was de mentale omslag te groot hierin een oproep te zien om te werken in het zweet des aanschijns. Fysieke arbeid leidde alleen maar af van de liturgische viering van Gods Majesteit. En wie zijn lichaam voelde, al was het in de vorm van stramme botten of overrekte spieren, was nauwelijks met de begeerde versterving van het vleselijke bezig [sic]. Het waren de lekenbroeders die in Cluny de dagelijkse werkzaamheden verrichten, zoals brood bakken, tuinieren, de afwas doen. Lokale boeren bewerkten de landerijen, die door het klooster werden beheerd en droegen grote delen van de oogst af aan het convent.

In het museum is deze prachtige presentatie te zien waar je een goed beeld krijgt hoe klooster tijdens de middeleeuwen eruit heeft gezien.
De cluniacenzer beweging leidde niettemin tot een vernieuwing van de Kerk. De invloed van de wereldlijke macht op de geestelijke zou worden beperkt. De kerk naar binnen gelouterd, kon met meer gezag naar buiten optreden. De abdij groeide dusdanig, dat het leidde tot veel benedictijnse kloosters rondom burchten en steden als Gevrey, Morey en Vosne. De monniken zorgen in hun eigen onderhoud met landbouw, waaronder de wijnbouw.
Kloosterhervormer Odo (879-942)

Op deze website vond ik een prachtig artikel over de tweede abt van Cluny, de belangrijke kloosterhervormer Odo(n) (879-942), die ook nog eens de patroonheilige van musici is geworden. Onder Odo krijgt de abdij van Cluny het recht om munten te slaan, scholen te openen en een bibliotheek van belang in te richten. Tevens krijgt Odo in 931 de opdracht van de paus de hervormingen ook in andere kloosters door te voeren.
De abdij van Cluny wordt een model voor het kloosterleven. Onder het abbatiaal van Odo worden honderden kloosters onder de abdij van Cluny gesteld. Het is een privilege dat door de Saksische koning Henri (Hendrik de Vogelaar, 876-935) aan Odo is verleend. Odo brengt deze kloosters terug naar de essentie van de Regel van Benedictus. De Regel gaat over veel verschillende gebieden van het kloosterleven: stilte, gebed, armoede, celibatair leven, voeding en clausuur.
Odo en zijn volgelingen hielden met hun Godsvredebeweging bijeenkomsten waar het hele volk samenkwam in aanbidding van God. Hun prediking over vrede ondermijnde een levensstijl gebaseerd op plundering en wapengekletter.
In 981 wordt de tweede abdij van Cluny ingewijd. De reformatie werd, paradoxaal genoeg, nog het meest bevorderd door de Duitse koningen. Zo was het de Duitse keizer Hendrik III (1017-1056), die een krachtig man als Leo IX (1049-1059) tot ‘Duitse’ paus maakte. Met hem had de beweging van Cluny de leiding gekregen. Onder het bestuur van Leo IX kwam het tot een definitieve breuk met Byzantium. De paus deed de patriarch van Constantinopel in juni 1054 in de ban.[2]
Eudes de Châtillion-sur-Marne

In 1067 was er nog een andere Odo [de Lagery/Eudes de Châtillion-sur-Marne) die tot de Orde van Cluny toetrad (onder de hoede van abt Hugo). Hij was monnik geworden en had gestudeerd aan de kathedraalschool te Reims in 1050. Hier kreeg hij onder andere les van de latere heilige Bruno van Keulen. In 1064 was hij aartsdiaken in Reims. Toen Paus Gregorius VII verlegen zat om hervormingsgezinde monniken werd Odo naar Rome gestuurd. Toen die paus was overleden in 1086 en een jaar later ook diens opvolger Victor III, werd Odo op 12 maart 1088 tot paus verkozen en nam de naam Urbanus II aan. Urbanus kon zich echter niet meteen te Rome installeren, omdat daar tegenpaus Clemens III nog regeerde. Deze was aangesteld door toedoen van de Rooms-Duitse keizer Hendrik IV en was niet gemakkelijk te verwijderen. Het kostte Urbanus II enige moeite hem te verdrijven. Hij zocht daarvoor onder meer hulp bij Normandische legers. Drie jaar na zijn benoeming kon hij toch zijn intrek nemen te Rome. Op 27 november 1095 riep hij tijdens een raadsvergadering in een veld buiten de muren van de Franse stad Clermont-Ferrand de clerus onder de wapenen. Hij stierf in 1099 toen de heilige stad Jeruzalem net was ingenomen.
Op zijn hoogtepunt in 1100 heersen Cluny en zijn kloosterorde over 10.000 monniken en 1500 kloosters overal in Europa. In die tijd is de kerk van Cluny de grootste ter wereld, tot de bouw van de Sint-Pieterskerk in Rome, tijdens de 17e eeuw. De toenemende machtspositie en rijkdom van het moederklooster leidde echter tot een steeds wereldsere houding. Het moederklooster werd uitgerust met luxueuze paleizen. De abten en priors keerden zich steeds verder af van een sobere levensstijl.
In een artikel voor het Historisch Nieuwsblad (nov. 2021) formuleert Eric Palmer het als volgt: “De monniken wijdden zich er volledig aan het zielenheil van de overledenen. Ondertussen namen ze het er goed van. Ze leefden in weelde en dronken en dineerden uitvoerig. Dat zou hun ondergang worden.” Vervolgens beschrijft hij het hele doodsritueel van een overleden monnik. De sterfdag van de monnik was tevens de Dies Natalis ( geboortedag) van zijn eeuwige leven.
Als reactie werd in 1098 de strengere cisterciënzer orde opgericht in Cîteaux. Bernardus van Clairveaux, de bekendste leider van deze beweging, keerde zich tegen de excessen van Cluny. In een sermoen uit 1124 legde Bernard de vinger op de zere plek: de tweeslachtigheid van de cluniacenzer orde. ‘Het kerkgebouw heeft schitterende muren, maar voor zijn armen heeft het niets; het hult zijn stenen in goud, maar laat zijn kinderen naakt; van de behoeftigen wordt afgenomen wat de ogen van de rijken moet strelen.’ Een jaar later schreef hij de Apologia ad Guillelmum, een brief aan de abt van Saint-Thierry, waarin hij zijn bezwaren tegen de cluniacenzers nog eens herhaalde.
Petrus Venerabilis
Een andere vermeldenswaardige invloedrijke abt van Cluny is Petrus Venerabilis (de Eerbiedwaardige, 1092/94-1156). Die bijnaam kreeg krijgt hij van keizer Frederik I Barbarossa, keizer van het Heilige Roomse Rijk als verwijzing naar zijn ideaal van evenwicht en gematigdheid. Deze benedictijnse monnik, theoloog en negende abt heeft belangrijke hervormingen doorgevoerd in het kloosterleven. Hij staat bekend als vredestichter en een zachtmoedig, evenwichtig en ontwikkeld man. Hij kreeg steeds meer invloed in de wereld van de muziek en de liturgie, de schilderkunst en architectuur. Onder het abbatiaat van Petrus neemt de kritiek op de overdadige levensstijl van de monniken toe. De abdijen van Citeaux en Clairvaux leven soberder, verrichten meer arbeid en zeggen dichter bij de Regel van Benedictus te leven. Hoewel Petrus zich fel verdedigt tegen deze kritiek, gaat hij toch over op enkele aanpassingen van het kloosterleven in Cluny, hij herstelt de discipline, de maaltijden worden soberder en hij verlengt het noviciaat van een week naar een maand.


Ga voor zijn uitvoerige levensverhaal vooral naar deze prachtige website: https://www.zuidbourgogne.nl/petrus-de-eerbiedwaardige-of-petrus-venerabilis/ waar je ook kunt lezen over zijn conflicten met Bernardus van Clairvaux; zijn verdediging van de beroemde Parijse geleerde Abélard, en zijn fanatisme tegen joden en moslims. Pierre heeft door de verhalen van zijn vader, die mee gegaan was op de Eerste Kruistocht, de strijd tegen de moslims van nabij meegemaakt. Na zijn reis naar Toledo in Spanje in 1143 laat hij de Koran in het Latijn vertalen.[3] In 1543 wordt deze vertaling in Basel gedrukt door Theodore Bibliander, een Zwitsers, protestant theoloog en humanist. Dit gebeurde op initiatief van Maarten Luther.
Petrus wordt gezien als de initiator van islamitische studies in het Westen. Hij wil de Islam bestrijden, maar niet op een gewelddadige manier, maar “door de kracht van het woord”. In een brief aan koning Lodewijk VII schrijft hij: “God wil geen koelbloedige moord of slachting.” Ondanks al zijn geschriften tegen de Islam raadt Petrus Venerabilis aan “om discussies te voeren met theologen van andere religies, in plaats van kruistochten te houden.”
Na diezelfde reis naar Spanje in 1143 schrijft Petrus Venerabilis Adversus Judaeorum inveteratam duritiem, een vernietigend werk tegen de Joden. Petrus bestudeert de Talmoed, wat na de Tenach het belangrijkste boek voor de Joden is. Hij probeert hiermee het Joodse denken te begrijpen. Het leidt echter niet tot begrip of respect. Petrus schrijft over “dwaasheid en waanzin” van de Talmoed en de Midrasj-teksten. Binnen het christelijk geloof is Petrus de eerste die de Talmoed probeert te weerleggen. Hiermee wil hij christenen behoeden voor joodse invloed. Wat is daar misgegaan?
Aan de vooravond van de Tweede Kruistocht (1145-1149) geeft Petrus Venerabilis het advies aan koning Lodewijk VII om harde maatregelen tegen de Joden te nemen. Wanneer in 1146 een speciale belasting ingevoerd wordt om deze Tweede Kruistocht te financieren, zegt Petrus: “Het zou niet goed zijn om tegen de Saracenen in te gaan zolang de Joden, de echte vijanden van Christus, in ons midden worden gespaard.” Abt Bernardus moet eraan te pas komen. Terwijl Bernardus eerst op 31 maart 1146 in Vézelay heeft opgeroepen tot de Tweede Kruistocht, neemt hij hier na het uitbeken van pogroms in het Duitse Rijnland, de Joden in bescherming. Bernard schrijft een brief aan Henrius, de bisschop van Mainz, en verzoekt hem ‘een einde te maken aan de oproepen tot Jodenmoord door de monnik Radulfus. De Joden zijn Bernardus dankbaar voor zijn ingrijpen. De joodse arts en historicus uit Avignon, Joseph ben Joshua ben Meïr schrijft: “De Heer stuurde Bernardus, van Clairvaux in Frankrijk, die hen opriep met de woorden: Laten wij opgaan naar Sion, naar het Graf van onze Heiland, maar spreekt noch ten goede noch ten kwade tot de Joden, want hen aanraken is de oogappel van de Heer aanraken, zij zijn immers Zijn gebeente en Zijn vlees”.
De ontmanteling
Wie vandaag de dag Cluny bezoekt, treft alleen nog het zuidertransept aan van wat eens ‘Cluny III’ is geweest: de immense basiliek die abt Hugo van Cluny ‘de Grote’ in 1087 liet bouwen en die in 1130, ruim twintig jaar na zijn dood, door paus Innocentius II werd ingewijd. Met een lengte van 187 meter was dit het grootste christelijke bouwwerk van die tijd.

Figuur 10 Tekening van de abdij van Cluny in de 12e eeuw, gebaseerd op een restitutiehypothese van KJ Conant
Het klooster van Cluny bleef tot de zestiende eeuw bijzonder invloedrijk. Deze film en 3D-animatie geven een goed beeld van de enorme omvang van deze kerk in de hoogtijdagen van Cluny: https://www.youtube.com/watch?v=i_C3Qx8cDUE. Aan het begin van de zestiende eeuw verloor de abdij van Cluny haar zelfstandigheid.
Tijdens de Franse Revolutie werden alle kloosterorden door de Nationale Vergadering opgeheven. Het klooster in Cluny werd in 1790 opgeheven en tijdens de Franse Revolutie werd de kerk gesloopt. Er is nu alleen nog een deel van het transept over. De laatste 41 monniken van Cluny verlieten in 1790 de abdij; zes van hen zouden later tijdens de Terreur geguillotineerd worden. Drie vastgoedhandelaren kochten de kerk en lieten het perceel in 1810 steen voor steen afbreken. De kerkklokken werden omgesmolten, omdat Napoleon kanonnen nodig had.
Een interessante vraag is in hoeverre we de huidige Communauté van Taize met Cluny kunnen vergelijken als een moderne kloostergemeenschap en hoe die voorziet in een behoefte en verlangen om inhoud en vorm te geven aan spiritualiteit.
De geschiedenis van deze gemeenschap begon overigens in 1940 toen broeder Roger (Roger Schutz) in het plaatsje Taizé een huis kocht waar hij mensen opving die het oorlogsgeweld trachtten te ontvluchten, voornamelijk Joden. In 1942 moest hij vluchten, maar reeds in 1944 keerde hij in Taizé terug. In de tussentijd hadden de eerste broeders zich bij hem aangesloten, waarmee hij de oecumenische gemeenschap stichtte.
In de jaren na de oorlog bezochten de broeders geregeld gevangenen uit een nabijgelegen krijgsgevangenenkamp, die welkom waren in hun zondagse diensten. Ze namen ook weeskinderen op. Sinds 1949 wijden de broeders van Taizé zich aan een leven in celibaat, gemeenschapsleven en eenvoud. Op paaszondag 17 april 1949 legden de eerste zeven broeders daarover de Levensgeloften. Zie verder Wikipedia.
[1] dankzij Willem de Vrome, hertog van Aquitanië en graaf van Macon, die een groot stuk land en een Karolingische villa aan abt Berno geschonken om een abdij te bouwen die onder de bescherming van Sint-Pieter en Sint-Paulus. In de schenkingsakte werd uitdrukkelijk bepaald dat de broeders aan niemand verantwoording verschuldigd waren. Met zijn gulle gebaar hoopte hij het eeuwige leven veilig te stellen. Ook na zijn dood – zou voor hem gebeden worden.
[2] Het zou tot 1964 duren vóór er een duidelijke wil tot hereniging zichtbaar was.
[3] onder andere door Engelse geleerde Robert van Ketton, Hermann de Dalmatiër, de gedoopte Joodse geleerde Peter van Toledo en ook Mahomet, een Saraceen
